Toni Kusters
Fiscaal adviseur
088 2533461 | tkusters@alfa.nl
13 juli 2022 | Door: Toni Kusters
Die vraag stelde de ondernemer zichzelf. De onderneming deed goede zaken met de verkoop van zijn asperges aan afnemers (ondernemers) in België en Duitsland.
Tien jaar geleden startte hij zijn onderneming met de verkoop van asperges. De asperges waren erg gewild in de omgeving en ook restaurants kwamen in beeld. Niet alleen de in Nederland gevestigde restaurants, maar ook die in buurlanden België en Duitsland.
Over het algemeen bracht de ondernemer zélf de asperges naar deze buitenlandse restaurants, met name in de beginperiode. Enkele restaurants haalde de asperges echter zelf op. Zeker gezien de toenemende vraag naar asperges, werd dit uiteindelijk de gebruikelijke gang van zaken.
De ondernemer had in het verleden uitgezocht hoe om te gaan met de omzetbelasting die gepaard gaat met de leveringen naar andere EU-landen. De regel hierbij is dat de omzetbelasting moet worden verlegd naar de buitenlandse ondernemer. De ondernemer verwerkte dit dan ook op de facturen en deed bij elke transactie – naast de reguliere aangifte omzetbelasting – een aanvullende aangifte.
Ondanks deze inspanningen van de ondernemer, legde de Belastingdienst naheffingsaanslagen omzetbelasting op, verhoogd met 100% aan boetes over alle verkoop aan de Belgische en Duitse ondernemers!
In een boekenonderzoek over het jaar 2021 werd door de behandelende inspecteur gevraagd naar de bewijsstukken waaruit moest blijken dat de verkochte goederen ook daadwerkelijk zouden zijn geleverd aan de ondernemers in België en Duitsland(!!!!).
De aangeleverde facturen en betalingsbewijzen waren echter niet afdoende (!), met als gevolg de genoemde naheffingsaanslag omzetbelasting (verhoogd met boete) over het jaar 2021. Tot overmaat van ramp volgden er vervolgens ook nog naheffingsaanslagen (verhoogd met boete) over de oudere jaren. Het behoeft geen uitleg dat dit voor de ondernemer als een enorme tegenvaller werd ervaren.
De Belastingdienst mag een dergelijk bewijsverzoek aan de ondernemer doen;
de bewijslast ligt namelijk bij de ondernemer. Om de omzetbelasting te mogen verleggen naar buitenlandse ondernemers, betekent deze bewijslast dat de ondernemer de juiste bewijsstukken in zijn administratie dient op te nemen. De bewijslast is dus tamelijk zwaar, waarbij aangetoond moet worden dat de leveringen (van de producten) daadwerkelijk in het buitenland zijn gebracht. De bewijsvoering is vrij (niet gebonden aan regels).
Dit levert meer dan eens discussie met de Belastingdienst op.
De omzetbelasting wordt geregeld vanuit de Europese richtlijn (“btw-richtlijn”).
Door aanpassing van deze btw-richtlijn is per 1 januari 2020 de bewijsvoering geharmoniseerd. Indien de ondernemer aan deze ‘bewijsbepalingen’ in de btw-richtlijn voldoet, is voldaan aan de vereiste bewijsvoering. Gedacht kan worden aan een ondertekend vervoersbewijs (bijvoorbeeld CMR-transportdocument o.i.d.) en/of de factuur van het vervoersbedrijf. Door dergelijke stukken in de administratie op te nemen, wordt voldaan aan de btw-richtlijn voor wat betreft de bewijsvoering c.q. bewijslast. Mocht de Belastingdienst alsnog twijfelen of de goederen daadwerkelijk zouden zijn geleverd, ligt de bewijslast bij hen. De Belastingdienst zal dan het tegendeel moeten bewijzen.
De hierboven genoemde voorbeelden betreffen transport via een derde.
Hoe voldoe je als ondernemer echter aan je bewijslast als de goederen zijn opgehaald in Nederland (de zogenaamde afhaaltransacties) c.q. naar het buitenland zijn gebracht door de ondernemer zelf? Dergelijke situaties zijn niet geregeld in de btw-richtlijn, waardoor je weer terug moet vallen op de (niet in de btw-richtlijn geregelde) vrije bewijslast.
Hoe voldaan wordt aan deze vrije bewijslast, is natuurlijk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Er kan wel een onderscheid worden gemaakt tussen:
1) afhaaltransacties:
- indien geleverd wordt aan (vaste) afnemers, kan het model “vervoersverklaring” uitkomst bieden;
- indien geleverd wordt aan overige afnemers, zal wel enig bewijs aangevoerd/overlegd moeten worden van vervoer over de grens. Dit zal per situatie anders zijn en afhankelijk van de mogelijkheden.
2) eigen vervoer:
dit zal sterk afhangen van de omstandigheden. Bijvoorbeeld: bijhouden rijschema van eigen chauffeur, vermelden naam van afnemer aan wie het product is afgegeven en ondertekent door deze persoon, e.d.
Indien de ondernemer geen risico wil lopen, is het verstandig (Nederlandse) btw te vermelden op de factuur en geen gebruik te maken van de verleggingsregeling.
Deze btw kan immers toch door de afnemer teruggevraagd worden, en wel in zijn eigen land. In sommige situaties kan tenslotte uitkomst zijn, het overgaan naar transport door derden. De spelregels omtrent de bewijslast zijn in zodanig geval helder, nu dergelijk transport valt onder de btw-richtlijn.
Bewaar het transportbewijs bij de separate verkoopfactuur c.q. vermelding van het transportbewijs op de kopiefactuur goed! Dit vergemakkelijkt de (vrije) bewijslast bij zowel een externe als interne controle.